Paragrafen

Weerstandsvermogen en risicobeheersing

In de financiële verordening (art 212 gemeentewet) is het doel van de reserve Sociaal & Zorgfonds vastgesteld als: “Alle middelen binnen het sociaal domein blijven beschikbaar binnen het sociaal domein”.
Daarmee is de reserve sociaal & zorgfonds bedoeld als remweg voor het opvangen van financiële risico’s en tekorten in het sociaal domein.  

In 2022 zijn we overgegaan van de lumpsum naar de PxQ bekostigingssystematiek. Omdat de effecten daarvan vooraf slechts globaal konden worden ingeschat, zijn we uitgegaan van een redelijk voorzichtige begroting. In de praktijk zien  we dat zowel voor de jeugdhulp, als Wmo en beschermd wonen de kosten ruim binnen de begroting zijn gebleven. Dit geldt ook voor de uitgevoerde taken binnen de Participatiewet door een lager aantal doelgroep-medewerkers i.v.m. de krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast zijn er voor beschermd wonen, de WSW en re-integratie klassiek extra rijksmiddelen ontvangen. Voor de hulpvormen Jeugd, Wmo en Beschermd Wonen geldt het voorbehoud dat de definitieve afrekening, die conform de landelijke systematiek pas in april definitief wordt, dit bedrag nog kan beïnvloeden

In december heeft de raad besloten om de extra benodigde middelen voor de verbouwing van de  vrouwenopvang voor een bedrag van € 1,8 miljoen te dekken uit de reserve Sociaal & Zorgfonds, deze zijn aan de reserve onttrokken. In 2022 hebben we € 11,5 miljoen extra rijksmiddelen ontvangen in het kader van de hervormingsagenda jeugd. € 5,8 miljoen hiervan wordt, aan de hand van een programma dat daarvoor wordt opgesteld, verspreid over de komende jaren besteed. Deze middelen moeten daarvoor in de reserve beschikbaar blijven.

Zoals ook al bij de Marap aangegeven houden we bij de reserve rekening met het in het Regionaal Bestuurlijk Overleg genomen principebesluit besluit om het surplus voor beschermd wonen, conform de centrumregeling, uit te keren aan de regiogemeenten, waaronder ’s-Hertogenbosch zelf voor 55%. Hierover vindt in het voorjaar 2023 definitieve besluitvorming plaats.

Rekening houdend met bovenstaande zaken is het lokale deel in de reserve Sociaal & Zorgfonds eind 2022 opgelopen tot € 41,7 miljoen. De gewenste omvang van de reserve sociaal & zorgfonds zou uitkomen op
€ 25,5 miljoen (15% van 170 miljoen). Dat betekent dat er een bedrag van € 16,2 miljoen uit de reserve kan vrijvallen. Hiervan is € 3,9 miljoen al betrokken bij het bestuursakkoord, bij de Marap hebben we een additioneel surplus gemeld van € 5 miljoen, bij de jaarrekening zien we dat daar nog eens € 7,3 miljoen bijkomt.

Bij de prognoses voor de komende jaren gaan we er vanuit dat de prijseffecten kunnen worden afgedekt met de compensatie die we daarvoor via het gemeentefonds ontvangen. Voor jeugdzorg houden we rekening met een afnemende groei van het gebruik en stabilisatie van de kosten na 2026, zonder dat daar kostenbesparende rijksmaatregelen, bijvoorbeeld versmalling van de jeugdwet, tegenover staan. De eerste jaren verwachten we dit nog niet, omdat er nog vele jongeren wachten op hulp. Dat is in lijn met de landelijke hervormingsagenda jeugd die erop is gericht om op termijn te komen tot een financieel houdbaar stelsel. Het rijk en de VNG zijn nog in onderhandeling over het bij de hervormingsagenda behorend financieel kader, uitsluitsel daarover wordt verwacht in het tweede kwartaal 2023. Het grote risico is dat het rijk alsnog zal overgaan tot het inboeken van bezuinigingen na 2026. In dat geval zullen we mogelijk geconfronteerd worden met aanzienlijke tekorten op de budgetten voor jeugdzorg.  
Voor de Wmo houden we, in lijn met de demografische prognoses, rekening met verdere groei in het gebruik. Voor onze prognoses gebruiken we het Wmo-voorspellingsmodel van de VNG, dat voor de komende jaren ten opzichte van 2022 een stijging laat zien van 2% in 2023 oplopend tot 10% in 2026. Om het groeiend aantal aanvragen af te handelen en de wachttijden binnen de perken te houden is ook meer capaciteit nodig. De kosten van de uitvoering, de teams toegang en regie, zullen daardoor ook toenemen. Met de huidige budgetten voor de Wmo is kostentoename niet op te vangen, waardoor we voor de Wmo het budget zullen moeten aanzuiveren door te onttrekken aan de reserve Sociaal & Zorgfonds. Mogelijk dat een aanpassing van het abonnementstarief financieel nog verlichting gaat geven, op dit moment is dat te onzeker om in de ramingen mee te nemen.
Voor Beschermd wonen houden we ook de komende jaren nog rekening met overschotten op de budgetten. In hoeverre die ook overeind blijven na de voorgenomen verdere decentralisatie is nog onzeker. Daarnaast loopt de druk op de door zorgverzekeraars gefinancierde WLZ op, mogelijk leidt dit tot een nieuwe discussie over de verhouding tussen Beschermd wonen en WLZ.

Op grond hiervan is de verwachting dat de omvang van de reserve tot 2025 boven de afgesproken norm van 15% van het budget zal bewegen. Dat geeft de komende jaren nog ruimte om dit surplus in zetten voor investeringen in structuurversterkende maatregelen zoals bij voorbeeld huisvesting voor jongeren met een begeleidingsvraag of maatschappelijke opvang gericht op herstel. Met de kennis van nu voorzien we een kantelpunt na 2025. De budgetten zullen dan met name door de voorziene groei in de Wmo niet meer toereikend zijn. In dat geval zal, tenzij de budgetten hierop worden aangepast, de reserve moeten worden ingezet als remweg voor optredende tekorten.

Daarbij blijft van belang dat er de nodige risico’s blijven bestaan. We noemen de moeilijke arbeidsmarkt, de daarmee samenhangende opwaartse druk op de tarieven in de zorg en de geschetste mogelijke effecten van rijksbeleid.   

Deze pagina is gebouwd op 08/24/2023 13:34:41 met de export van 08/24/2023 13:13:17